Door Anne Troelstra
Ergens in de krochten van de Artis Bibliotheek staat op de plank een weinig opvallend boek: A journey from Sydney to the Australian Alps: undertaken in the months of January, February, and March, 1834, gepubliceerd in Hobart, Tasmanië in 1979, in een oplage van 500 genummerde exemplaren. Het is een herdruk van een van de zeldzaamste items uit de geschiedenis van de exploratie van Australië, verschenen in Sydney van 1834 tot 1836 in afleveringen bestaande uit een katern van 16 pagina’s.
Dit werk van John Lhotsky is onvoltooid gebleven, er zijn slechts acht en een half katern verschenen, toen gaf Lhotsky er de brui aan, waarschijnlijk wegens gebrek aan belangstelling bij het publiek. In heel Australië kon slechts één compleet exemplaar van deze publicatie gevonden worden. De typografische kwaliteit was niet goed genoeg voor een facsimile-herdruk; vandaar dat de moderne uitgave opnieuw gezet is, maar met behoud van de oorspronkelijke paginering. In Engeland schijnen wel een paar complete exemplaren te bestaan, oorspronkelijk als presentexemplaren uitgedeeld.
Wie was John Lhotsky? Technisch gesproken een Oostenrijker, maar tegenwoordig zouden we hem een Tsjech noemen. Hij werd geboren in 1795 in Lemberg, destijds Oostenrijks, nu bekend als L’viv in de Oekraïne, als zoon van een Tsjechische beamte in dienst van het Oostenrijkse keizerrijk. Hij werd geboren als Jan Lhotsky, maar later gebruikte hij consequent de voornaam ‘John’. De familienaam wordt verschillend gespeld, maar ‘Lhotsky’ is de meest gangbare variant.
Lhotsky bezoekt het gymnasium in Krakau, studeert vervolgens filosofie, wiskunde en medicijnen in Lemberg, Praag, Berlijn, Jena en Leipzig. In 1819 verwerft hij een doctoraat aan de Universiteit Jena. In Wenen had hij contact gemaakt met de Carbonari, een geheim genootschap met revolutionaire ideeën georganiseerd op de manier van de vrijmetselaars. Nadat hij bovendien in 1820 twee idealistische, liberale politieke pamfletten had gepubliceerd, was hij verdacht geworden in de ogen van Metternichs politie, en toen hij in 1822 opnieuw in Wenen opdook werd hij gevangen gezet en vijf jaar lang vastgehouden.
Na zijn vrijlating maakt hij plannen voor een expeditie naar de tropen, wordt lid van de Beierse Botanische Vereniging en krijgt een stipendium van de Beierse koning Ludwig I voor botanisch en zoölogisch onderzoek in Brazilië. Na 18 maanden Brazilië reist hij naar Australië; hij arriveert in Sydney in 1832. Tevergeefs probeert hij een aanstelling als koloniaal zoöloog te krijgen. Wel krijgt hij steun van de regering voor een reis naar het Monaro-district in de Australische Alpen, waarvan hij de zuidelijke bergen verkent. Het eerste deel van deze reis wordt beschreven in bovengenoemd verslag.
Als zijn geld opraakt, verkoopt hij hout en groenten om aan de kost te komen, maar uiteindelijk geeft hij het op en gaat naar Tasmanië. Ook daar lukt het hem niet een vaste betrekking te krijgen, al haalt hij wel twee opdrachten binnen, eerst voor een inventarisatie van flora en fauna, en later voor het maken van een plan voor de ontwikkeling van kolenmijnen nabij Port Arthur. Daartoe maakt hij een geologische kaart van het Tasman-schiereiland.
Maar zijn schulden lopen op, en een poging om zijn verzameling te verkopen aan de staat, om te dienen als uitgangspunt voor een Nationaal Australisch Museum, mislukt; hij is gedwongen om ze te laten veilen. Wel is de Legislative Council van Tasmanië bereid zijn nog resterende schulden te betalen. Lhotsky reist af naar Londen met een aanbeveling voor de geoloog Sir Roderick Murchison, maar dat leidt tot niets. In Londen verdient hij, geplaagd door een slechte gezondheid, met moeite zijn brood met lezingen en het schrijven van artikelen.
Tijdens zijn verblijf in Londen is er in 1848 nog een dramatische episode, als de eens zo machtige prins Klemens von Metternich uit Wenen vlucht en in Londen een schuilplaats zoekt. Metternich wordt vergezeld door zijn trouwe vriend baron Karl von Hügel. Lhotsky heeft een kleine erfenis gekregen, maar om die te kunnen aanvaarden moet hij toestemming hebben om naar Oostenrijk te reizen. De huidige positie van Metternich totaal verkeerd inschattend, vraagt hij Metternich dan wel Hügel te spreken, maar er wordt niet gereageerd. Boos en gefrustreerd smijt Lhotsky dan een paar stenen door de ramen van het hotel waar de beide heren verblijven, waarop hij gearresteerd en voor de magistraat gebracht wordt. Later vraagt hij Metternich nog om hulp in een brief, maar die wordt beantwoord met een klacht door Hügel wegens ‘bedreiging’. Toch lukt het Lhotsky later naar Wenen te reizen en zijn erfenis te krijgen.
Hügel had Lhotsky in Australië ontmoet en zich mateloos aan hem geërgerd, zoals we weten uit het dagboek dat Hügel over deze reis bijhield en dat in 1994 (met bekortingen) gepubliceerd is in de New Holland Journal. De volgende anekdote zet de toon:
Op zekere morgen kwam de dokter [Lhotsky] naar mij toe met het nieuws dat zijn verzamelingen [van zijn expeditie, hem nagezonden] waren aangekomen. Ik ging met hem mee om ze te kunnen inspecteren. Om te beginnen pakte hij uit een hoek van de sofa een stenen kruik, schudde krachtig, waarna hij met veel lawaai de stop er uit haalde. Hij schonk het heldere bruisende water in een wijnglas en overhandigde me dat op de palm van zijn hand, met een triomfantelijk gebaar en de woorden: ‘Dat is pas water!’ Ik nam het glas en na een slokje spuwde ik het direct uit en riep ‘Aaagh! Voor de drommel, wat een vreselijke smaak!’ Dr. Lhotsky zei doodleuk: ‘Let daar niet op, baron. Ik vergat u te vertellen dat ik niet genoeg flessen had om meer dan het gevraagde half dozijn te vullen voor de commissie die het water moet onderzoeken, dus moest ik het water in deze kruik gieten die resten van zijn vroegere inhoud bevat, namelijk terpentijnolie. Is het geen geweldig water?’ Ik moest hard lachen.
Lhotsky overlijdt waarschijnlijk rond 1866; het laatste levensteken dat we van hem kennen is een brief aan de botanicus William Hooker uit oktober 1865.
Lhotsky maakt de indruk van een wat tactloze en ongedurige man, slordig met geld, met overdreven claims voor zijn ontdekkingen. Toch verdient hij beter dan weggezet te worden als een scherts-ontdekkingsreiziger, zoals Tim Flannery in zijn bloemlezing van Australische ontdekkingsreizigers The Explorers (1999) deed. Lhotsky mag dan een ‘ADHD-type’ zijn geweest, hij had brede kennis verworven op natuurhistorisch terrein en was blijkbaar een niet onverdienstelijk aquarellist. Maar het ging met zijn tekeningen en aquarellen al net als met zijn natuurhistorische verzamelingen: verspreid over vele locaties, en bovendien vaak niet herkenbaar als door hem gemaakt of verzameld.
Uit zijn expeditieverslag blijkt dat Lhotsky zich op intelligente wijze rekenschap probeert te geven van wat het eigenaardige karakter van veel Australische bossen uitmaakt:
Australische bossen zijn (voor zover ik ze ken) allemaal vrijwel zonder schaduw, de bomen waaruit ze steeds zijn samengesteld (ik bedoel de Eucalyptus-soorten) groeien in de eerste plaats steeds als eenlingen, nooit in bosjes bijeen, en verder kunnen ze met hun weinige takken en losse bebladering de stralen van onze half tropische zon niet tegenhouden. Hoewel ik er hier niet uitvoerig op in kan gaan, is het feit dat Australië eigenlijk geen schaduw heeft een van de meest karakteristieke eigenschappen van zijn botanische geografie en fysiologie.
Raadselachtig zijn de lotgevallen van een door Lhotsky verzameld zoölogisch specimen van de ‘konijnrat’ Hapalotes albipes. Deze soort moet in Lhotsky’s tijd in de omgeving van Sydney nog vrij algemeen zijn geweest, maar is nu uitgestorven. John Gould beeldde de soort fraai af in zijn Australian Mammals. De soort was door de Duitse zoöloog Hinrich Lichtenstein in 1821 beschreven aan de hand van een tamelijk gebrekkig exemplaar. Het British Museum had een perfect exemplaar aangekocht, verzameld door Lhotsky, op grond waarvan de zoöloog John Edward Gray in 1838 een verbeterde beschrijving gaf. Als dit zo’n goed exemplaar was, waarom is het dan later doorgeschoven of doorverkocht aan de Haberdashery Company? Er is tenminste een aantekening over de collecties waarin staat ‘To Haberdashers Co. 6/82’, maar het specimen is niet meer te vinden.
De Haberdashery Company was oorspronkelijk een soort gilde dat alle zaken betreffende handelaars in zijde en fluweel regelde. Het verloor zijn greep op deze beroepen als gevolg van de snelle groei van de Londense bevolking en de industriële revolutie. Door zorgvuldig beheer van bezittingen en legaten functioneert het tegenwoordig als een educatieve en charitatieve instelling waarbij de band met de oorspronkelijke doelstelling blijkt uit het geven van stipendia voor opleidingen op het gebied van de mode. Ondanks die educatieve functie blijft het afschuiven van een gaaf specimen dat gebruikt is voor een wetenschappelijke beschrijving verbazen… De lotgevallen van dit ene specimen zijn misschien wel symbolisch voor het leven van Lhotsky, waarvan zo weinig zichtbare sporen zijn gebleven, zijn harde werken en moeilijke levensomstandigheden ten spijt.
Anne S. Troelstra was van 1970 tot 2000 hoogleraar zuivere wiskunde en grondslagen van de wiskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn emeritaat in 2000 begon hij met de bestudering van natuurhistorische reisverhalen. Sinds 2003 is hij gastmedewerker bij de Artis Bibliotheek.
Leave A Comment